Het is de
bedoeling van de werkgroep "Milieu" burgers en overheid van Deurne
in voorliggende nota aan te tonen dat op hun territorium een
onvervangbaar natuurgebied aanwezig is - waarvan een gedeelte nog in
ongerepte staat verkeert - dat zijn uniciteit ontleent aan de
aanwezigheid van veen.
Deskundigen zullen u beschrijven en bewijzen dat de Peel door
bodemgesteldheid, opbouw, flra en fauna een onvervangbaar gebied is.
De werkgroep wil met deze nota een beroep doen op allen die zich
verantwoordelijk weten om deze gebieden tegen menselijk ingrijpen op
zakelijke basis, te beschermen.
Nu de morele verantwoordelijkheden steeds meer bij de lokale
overheden gelegd worden lijkt het de werkgroep hoogst urgent om op
korte termijn procedures te ontwikkelen om ongerepte stukken natuur
onaangetast te laten en reeds ontgonnen veengronden voor verdere
afbraak te behoeden.
Geologische geschiedenis van de Peel
door Wim Dobma |
Veenvorming. Veen is geologisch gezien een gesteente evenals
klei, zand of leem. Terwijl de laatst genoemde gesteenten bestaan
uit anorganisch materiaal, is veen een organisch sedentaat bestaande
uit afgestorven doch niet vergaan plantenmateriaal, Voor het
ontstaan van veen is voorwaarde dat er jaarlijks meer plantenafval
geproduceerd wordt dan er kan vergaan. Voor dit vergaan zijn aërobe
bacteriën verantwoordelijk die zuurstof nodig hebben, zodat bij
gebrek aan zuurstof geen vergaan van plantenafval zal kunnen
plaatsvinden. Aangezien grondwater arm is aan zuurstof, zal
afgestorven plantenmateriaal dat onder de grondwaterspiegel terecht
komt, niet vergaan doch zich geleidelijk aan ophopen waardoor veen
ontstaat.
In gebieden waar door topografische of geologische omstandigheden
doorlopend een hoge grondwaterstand aanwezig is, zal zich veen
kunnen vormen. Zulke gebieden kunnen bestaan uit bekkens, kommen,
dalen, vlakten met een slechte afwatering, dode rivierarmen en
waterscheidingen. De doorlatendheid van een gesteente is eveneens
een factor die meespeelt bij het al of niet aanwezig zijn van water.
Het aanwezig zijn van water dat het evenwicht tussen de productie en
het vergaan van plantenmateriaal verstoort, is dus bepalend voor de
veenvorming.
In de gematigde luchtstreken, waar de neerslag over het gehele jaar
is verdeeld, houdt de productie van plantenmateriaal gelijke tred
met de vernietiging ervan. Indien het vergaan van dit
plantenmateriaal door welke oorzaak dan ook, ongunstig wordt
beïnvloed, ontstaat reeds veen. Het hoofdverbreidingsgebied van de
venen is dan ook de gematigde zone van het Noordelijk halfrond. In
Europa blijken de gebieden langs de Atlantische kusten van N.W.
Europa het rijkst aan venen te zijn. Vooral Ierland, Schotland,
Nederland, N.W. Duitsland en de Westkust van Noorwegen bezitten
(bezaten) uitgestrekte venen.
Indeling der venen. Er bestaan verschillende mrthoden om het
veen in te delen. Aangezien behalve het klimaat en de geologische
gesteldheid van de ondergrond vooral de topografie van een gebied,
waarin veen voorkomt, bepalend is voor het ontstaan van dit veen,
wordt door velen de morfologische indeling als belangrijkste gezien.
Deze indeling wordt als volgt weergegeven:
1.
Vlaktevenen (kust-, dal- of hoogvlakte
2. Kom- en bekkenvenen
3. Rivierbedvenen
4. Dalvenen
5. Hellingvenen
6. Waterscheidingsvenen
Belangrijkste veensoorten. Naar de botanische samenstelling
kunnen veensoorten worden ingedeeld aan de hand van een meer of
mindere behoefte aan water der veenvormende planten:
1. Limnische
slibafzettingen (in vrij diep water, eigenlijk geen veen)
2. Telmatische veensoorten (bestaande uit planten die
voortdurend met de wortels onder
water staan)
3. Semi-terrestrische veensoorten (uit planten die afwisselend
onder en boven water staan)
4. Terrestrische veensoorten (uit planten boven de
waterspiegel maar afhankelijk van het
grondwater)
5. Ombrogene veensoorten (uit planten aangewezen op
luchtvochtigheid)
Een
inleiding aan de hand van het gehalte aan voedende bestanddelen in
de veensubstantie luid als volgt:
1. Eutrofe
veensoorten (rijk aan basische voedingsstoffen)
2. Mesotrofe veensoorten (gemiddeld gehalte aan voedingsstoffen)
3. Oligotrofe veensoorten (arm aan voedingsstoffen en steeds zuur
reagerend)
Veelal komen
in een ideaal ontwikkeld veenprofiel van onder naar boven de
volgende veensoorten voor (zie tekening onder):
Fragmites-veen (rietveen)
Carex-Menyanthes-hypnaceeën-veen (zeggen-waterdrieblad-bladmossen-veen)
Betula-veen (berkveen)
Scheucheria-veen (waterlavendelveen)
Andromeda-veen (Lavendelheideveen)
Oxycoccus-veen (éénarig wollegrasveen)
Calluna-veen (struikheideveen)
Cuspidatum-veen (Sfagnum cuspidatum, een veenmossoort)
Cymbifolia-veen (Sfagnum cymbifolium, eveneens een veenmossoort)
Ontstaan van het veen in de Peel. In het laatste deel van de
jonge ijstijd (laat-glaciaal Weichselien) dooide, door het
verbeteren van het klimaat, de permafrost (permanent bevroren
ondergrond) steeds dieper weg. Daardoor kon het dooiwater steeds
dieper de grond in zakken en kwamen sommige dalen droog te liggen.
Omdat een gesloten vegetatiedek nog niet aanwezig was, kon de wind
vat krijgen op het aan de oppervlakte liggende zand waardoor
verstuiving optrad.
Talloze dooiwaterdalen raakten op deze wijze verstopt met dekzand
waardoor een aaneenschakeling van afvoerloze of gebrekkig
drainerende meertjes ontstond. Vooral in het Brabants-Limburgse
waterscheidingsgebied was dit het geval, waardoor de erosieve kracht
van de bovenlopen der beken gering was zodat zij het ingestoven zand
niet kon afvoeren. Bovendien werd aan de Brabantse kant van de
waterscheiding het dekzand afgezet in een richting loodrecht op de
drainagerichting zodat vooral hier veel afvoerloze depressies
ontstonden.
Aan de Limburgse kant van de waterscheiding komt minder veen voor
omdat de richting van de dekzandruggen hier samenvalt met die der
beken, zodat het ingewaaide zand gemakkelijker afgevoerd kon worden.
In deze afvoerloze depressies, gestremde dalen en uitwaaiingslaagten
kon zich veen gaan vormen, vooral in het Holoceen (de warme tijd die
volgde op de jongste IJstijd en waarin we nu nog leven) toen de
plantengroei toenam als gevolg van het verbeteren van het klimaat.
In de diepste gedeelten van de afvoerloze depressies en gestremde
dalen begon de veengroei echter al in het laat-Glaciaal.
Aanvankelijk werden hier slibrijke organogene sedementen afgezet,
zoals dy en gyttja, Zweedse woorden voor bodemslib bezonken in
voedselarm respectievelijk voedselrijk water. In het Atlanticum,
zo'n 3000 jaar na het begin van het Holoceen, waren bijna alle
depressies verland met eutroof en mesotroof veen en kon zich over
het geheel een kussen van oligotroof veen gaan vormen dat ontstond
in een zuur voedselarm milieu en voornamelijk bestaat uit heide-,
veenmos-, wollegras- en Scheucheriaveen. Dit oligotrofe veen wordt
ook wel hoogveen genoemd terwijl het eutrofe en mesotrofe veen
bekend staat als laagveen.
Het
oligotrofe veen overwoekerde zelfs de hoger gelegen dekzandruggen
waarop dennen groeiden. Deze dennen raakten omkneld, stierven af en
vielen om; waar zij in het veen zakten zijn zij bewaard gebleven.
Het
oligotrofe veen kon zich blijven vormen totdat door kunstmatige
afwatering door de mens de veengroei tot stilstand kwam. Plaatselijk
komt in verlaten moerkuilen, in de zogenaamde wijken of in
afgesneden waterlopen nog veengroei voor.
In het veen komen grenshorizonten voor, waarschijnlijk zijn dit
stilstandsfasen in de veengroei, veroorzaakt door klimatologische
omstandigheden.
In het
Peelgebied kunnen de volgende veenprofielen worden onderscheiden:
1.Oligotroof veen op eutroof veen dat
ontstaan is in afvoerloze kommen met
eventueel organogene meerafzettingen
eronder. Hier bestaat het oligotrofe veen uit heide-,
veenmos-, wollegras- en Scheucheriaveen, het eutrofe
veen uit rietveen en de organogene meerafzettingen uit
gyttj.a en/of leemgyttja.
2.Oligotroof veen op mesotroof veen op eutroff
veen op organogene meerafzettingen. Het mesotrofe veen
bestaat hier vnl. uit moerasbosveen (elzen, wilgen,
berken), het eutrofe veen uit riet- en zegge-veen en de
organogene afzettingen uit dy en/of gyttja.
3.Oligotroof veen op minerale ondergrond. De
minerale ondergrond kan bestaan uit eolisch zand
(dekzand, door de wind afgezet), fluvioperiglaciaal zand
(door dooi- en smeltwater afgezet in een periglaciaal
milieu) of Brabantse leem.
Morfologisch gezien is het veen in de Peel een
combinatie van een waterscheidingsveen (waterscheiding
tussen de Brabantse en Limburgse beken) en een
hellingveen (op de Brabantse flank van de
waterscheiding).
De mens in de Peel. Vóór de veenvorming was de
Peel reeds door mensen bewoond, |
|
 |
|
hetgeen blijkt uit de vondsten van jong-paleolitische
artefacten (vuurstenen werktuigjes of
afslagen daarvan).
Op de dekzandruggen waarvan de hoogste plaatselijk boven
het veen uitsteken, kan men wat talrijkere mesolitische
artefacten vinden zoals vuurstenen mesjes, pijlpunten,
schrabbers, klingen enz. Ook vindt men mesolitische
brandkuilen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de
mesolitische mensen woonden op de hogere dekzandruggen
en gingen jagen in de lagere natte delen waarin de
veenvorming toen in volle ontwikkeling was. In de
Middeleeuwen is men begonnen veen als brandstof te
benutten toen door ontbossing hout schaarser werd.
Vanuit de omliggende dorpen trok men de Peel in om turf
te steken. Het afgraven van veen op grote schaal begon
in het midden van de vorige eeuw toen door het graven
van de Zuid-Willemsvaart en de Noordervaart de afvoer
van turf per schip mogelijk werd. In die tijd ontstonden
ook het kanaal van Deurne, de Helenavaart en de vele
zijkanalen (wijken). Vanuit deze zijkanalen werd het
veen ontwaterd en afgegraven. Momenteel wordt veen nog
afgegraven ten behoeve van de fabricage van
turfstrooisel.
Op de geologische kaart Venlo West. (52 West) is de
oorsponkelijke begrenzing van het veen weergegeven. In
Nederland komt behalve in de Peel, nog hoogveen voor in
Z.O. Drente in de omgeving van Klazienaveen en ter
weerszijden van de Drents-Friese grens bij Veenhuizen.
Het veen in Z.O. Drente wordt plaatselijk afgegraven ten
behoeve van de Puritfabrieken voor de fabricage van
chemische koolstof. Het Fochterloër veen bij Veenhuizen
is één der laatste levende hoogvenen.
Hoewel een
deel van de Deurnese Peel (het gedeelte ten Oosten
van Liessel tot aan het
Kanaal
van Deurne) Staatsnatuurreservaat is t.n.v. het
Ministerie van C.R.M., verdient het aanbeveling zowel
uit historisch als uit biologisch oogpunt, ook het
overige deel van de Deurnese Peel te behouden.
Gebruikte literatuur:
Toelichting bij de Geologische kaart Venlo West (52
West) schaal 1: 50.000 door Drs. J.C. van den Toorn.
Veenvorming door Dr. J. Visser van Noorduijn's
wetenschappelijke reeks |
|