Tij Kools Archief

© Copyright Tij Kools                                                                                                                        E-mail: tij@tijkools.nl
______________________________________________________________________________________________________________

 

Grardje Kivits 
alias
 
Grard Sientje
1893 - 1978
 

___________________________________________________________________________________________________
 
 

Grard Sientje uit Deurne was geen onbekende.
Maar ook buiten Deurne hadden de meeste mensen van hem gehoord, want Grardje was een vaste klant in de dansgelegenheden rondom Deurne als daar tijdens de kermis een danstent geplaatst werd. Ook ging hij vaak naar de bioscoop in Helmond en wekelijks naar de grote zaterdag- markt in Helmond, waar velen vanuit de omliggende plaatsen naar toe gingen, omdat deze markten er toen nog niet waren in de dorpen.
Maar Grardje was ook een bijzondere verschijning, met zijn ruige uiterlijk, als hij voorbij reed op een van zijn motoren, die herkenbaar waren aan het typische geluid dat ze produceerden. Hij was ook bekend omdat hij vroeger jarenlang in plaggenhutten ergens op de heide in Deurne woonde met zijn geiten en honden. Ook werd hij, samen met zijn vader en moeder genoemd in de roman "Peelwerkers" van de Deurnese schrijver Antoon Coolen (van de roman verschenen laten nog zo'n 20 herdrukken).

Grardje Kivits, zoals hij officieel heette, werd op 29 maart 1893 geboren in het jonge peeldorp Helenaveen, een van de kerkdorpen van de gemeente Deurne in het Brabantse. De naam "Grard Sientje" kreeg hij van het Deurnese volk omdat hij een zoon van Sientje was. Dit soort bijnamen waren zeer gebruikelijk in die tijd. Het is puur toeval dat hij het levenslicht zag in de veenkolonie Helenaveen.
Zijn grootvader, Jantje van Dongen, was schipper en woonde in Venlo met zijn vrouw Grarda en twee kinderen, Sientje en Sjenske. Maar er was één groot probleem, Jantje bleef niet van de drank af en Grarda had daar op zekere dag meer dan genoeg van. Met haar twee kinderen ging ze naar Helenaveen om daar in te trekken bij Andries en Jans Meekers die familie van haar waren. In het peeldorp woonde trouwens nog meer familie van haar. Jantje van Dongen wilde zich weer bij zijn gezin voegen, maar dat feest ging pas door, nadat hij Grarda gezworen had geen druppel meer te drinken.
Zoon Sjenske overleed op jeugdige leeftijd. Sientje groeide er, met veel plezier en, als een zeer zelfstandig meisje op, temidden van de ruige pioniers die aangetrokken werden door het veen. Sientje was van niets en niemand bang. Eens duwde ze een onderwijzer in de Helenavaart omdat hij een neefje van haar een pak rammel had gegeven.
 

Toen Sientje volwassen was, wilde ze verder het leven in met Frans Kivits die ze had leren kennen in de Peel en die ook wel iets voor haar voelde. Frans Kivits werkte toen hij negen jaar oud was al in de Peel, en twee jaar later was hij al scheepskruier. Ze trouwden nog in het oude gemeentehuis van Deurne. De eerste spruit die werd geboren was Grardje en die werd naar zijn grootmoeder Grarda genoemd. Na nog enkele jaren in Helenaveen gewoond te hebben, verhuisde het gezin voorgoed naar Deurne.

Ze woonden daar de eerste jaren in de Pannenschop; een stel aan elkaar gebouwde huisjes waar dertien gezinnen hun onderkomen vonden. "Ik was een jaar of tien toen er een grote brand uitbrak in de Pannenschop. Ik zat toen bij de fraters op school. Op zekere dag, toen ik met Karel en Frans van de Ven van school naar huis liep, kwamen we Bram Smeelen tegen en die riep naar ons dat de Pannenschop in brand stond. We geloofden hem eerst niet, want hij maakte wel eens meer grappen, maar toen we wat dichter bij huis kwamen zagen we de rookpluimen al opstijgen. Frans van de Ven zei tegen mij "'t Is krèk goe dè ellie hois in brand sté", maar een week later was er brand bij Van de Ven zelf. We vonden tijdelijk onderdak in een stal in de buurt".

Bij de familie Kivits, die al enige tijd in die stal was ondergebracht, kwam op zekere dag de oud- onderwijzer Hendrik Ouwerling langs. H. N. Ouwerling was een oud- onderwijzer die op non-actief was gesteld en die de regionale krant "De Zuidwillemsvaart" ging redigeren. In zijn artikelen en vooral die van Peelschrijver Herman Maas hekelden ze in felle artikelen de wantoestanden in de peelstreek. Ouwerling lag ook jarenlang in de clinch  met de fanatieke anti joodse pater Gerlachus van den Elsen, naar wie in het Brabantse nog steeds verschillende straten genoemd zijn en zelfs een museum. De bevolking kon dan ook volop 'genieten' van de vele artikelen in de krant over de ruzie tussen beide heren. Uiteindelijk was het Ouwerling die er voor zorgde dat er voor de familie Kivits elders onderdak gevonden werd.
 


Grardje bezocht de fraterschool in Deurne en genoot daar drie jaar van het lager onderwijs terwijl er in die tijd  vijf klassen waren.
In die dagen had je drie standen in Deurne. Dat waren de peelwerkers, de boeren en de burgers. Die drie groepen konden ' niet door één deur' en er werd dan ook veel gevochten na schooltijd. "De fraters brachten ons dan ook dikwijls weg tot het gehuchtje De Kulert, maar als ze geen tijd hadden om ons weg te brengen, dan werd er stevig op los geslagen". Als de school uit was, dan namen de kinderen stokken mee uit het Postpaadje en daar werd hard mee geslagen en dikwijls sloegen ze ook hun klompen stuk op een tegenstander.

Op kermissen werd ook altijd gevochten. Dat viel altijd wel op, want als er een grote groep mensen in een cirkel stond dan was daar een kermisman te zien met een aapje of ander dier dat zijn kunstjes moest doen, of er was een vechtpartij. Ook in cafés werd regelmatig gevochten. In de peelstreek lieten nogal was mensen het leven door de vele vechtpartijen die er waren. Rond de eeuwwisseling van de vorige eeuw werd er veel met messen gevochten en dat was meestal een gevolg van het drankmisbruik. 
Dat Grardje later maar met één oog kon zien had niets van doen met een vechtpartij, maar het kwam door een metaalsplinter die in vroeger jaren in zijn oog terecht was gekomen en om voor zo'n 'kleinigheid' naar de dokter te gaan vond hij toen niet nodig.

Na drie jaar hield Grardje de school dus voor gezien en Sientje was het daar wel mee eens. Want ze vond het fijn om Grardje bij zich te hebben als ze, met de geiten en wat hondjes, urenlang de Peel in trok.
In de tijd dat ze in plaggenhutten woonden liepen de geiten en het varken meestal los rond de plaggenhut. Op een roep van Sientje kwam meteen het varken aangeknord, zo vertrouwd ging Sientje met dieren om. Meestal liepen er bij Kivits een stuk of acht hondjes rond en het gebeurde maar zelden dat Sientje zonder honden van huis ging. Als ze een sanitaire boodschap moest doen, dan zag je haar ergens in het koren verdwijnen met de hondjes achter haar aan. Sientje was meestal een zeer opgewekt moederke.

Toen Grard zijn communie deed lootte hij een jongetje van de burgerlijke stand. Dat loten was  toen gebruikelijk en het hield in dat hij bij die jongen thuis op bezoek zou gaan en het andere jongetje bij hem thuis. Maar de fraters vonden de twee niet goed bij elkaar passen en daarom werd Grardje snel aan een ander jongetje gekoppeld.

In de jaren zeventig vertelde hij me eens dat de mensen die in de tachtig waren, bijna allemaal hun vrouw vroeger in hun eigen buurt moesten zoeken, want als je met iemand uit een andere buurt ging vrijen, "dan werd je op je sodemieter geslagen. Zo ging dat vroeger hier. Als je vroeger verkering kreeg dan kreeg je een soort keuring door de geestelijkheid en de buurt. Als die er iets op tegen hadden, dan was het afgelopen met de verkering of je had geen leven meer. Je mocht thuis nog bijna niet bij je meisje gaan zitten en je mocht ook maar zelden samen naar de kermis en voordat het donker was moest je weer thuis zijn. Er moesten vroeger trouwens ook veel paartjes trouwen. Dat was precies hetzelfde als nu, maar alles gebeurde wel veel schijnheiliger. Sommigen waren zo achterlijk, dat ze dachten dat een meisje zwanger kon worden van een kusje. Maar die in de stad werkten, wisten wel beter. Die werden wel op de hoogte gebracht van de seks. Als vroeger een meisje zwanger raakte ging ze dat natuurlijk biechten, want iedereen was bang van doodzonden en de hel. Zo was de pastoor van alles op de hoogte en dat was dan ook wel te merken tijdens de huwelijksmis. Het meisje mocht dan niet bij het altaar komen en zo wist iedereen hoe de vork aan de steel zat. Pas na de oorlog van 1914-1918 werd het iets beter, omdat niet iedereen met zijn 'zonden' naar de pastoor liep. Het is ook nog een tijd zo geweest dat de jongen, waarvan het meisje in verwachting was, niet met haar hoefde te trouwen en ook geen andere verplichtingen had naar het meisje. Zo'n meisje zat dan alleen met de ellende . Ze kreeg geen enkele ondersteuning en werd ook nog eens door iedereen met de vinger nagewezen. De
mensen hadden vroeger ook veel meer kinderen dan tegenwoordig. Nu hebben ze meer verstand gekregen.
Als je vroeger een jaar getrouwd was en nog geen kind had, dan stond de pastoor zo op de stoep om te vragen wat er aan mankeerde. Ook kwamen ze wel als het lange tijd 'maar' bij een of twee kinderen bleef. Veel kinderen was een zegen, vertelde hij dan, maar dat de mensen verrekte van armoede, daar werd niet over gesproken. De gewone man, die veel kinderen had, was dan ook heel gewillig" en daar waren ze volgens Grard op uit. Van staken voor beter loon of werkomstandigheden kwam dan ook maar weinig terecht.

De plaggenhutten. Na wat omzwervingen, zoals het wonen in een voormalige ziekenbarak, kreeg het gezin een plaggenhut toegewezen in Deurne/Zeilberg. Ook het echtpaar Moes kreeg onderdak in een plaggenhut en zij werden de buren van het gezin Kivits.
Olieman Toon Engelen kwam met regelmaat in de plaggenhutten om er olie, en speciaal  voor Grardje gasolie, te bezorgen voor de olielampen. "Ze woonden daar als een god in Frankrijk" zei hij later. Grardje zelf vond de periode dat ze in plaggenhutten woonden, de fijnste in zijn leven. Hij bouwde een paar werkruimtes bij de plaggenhut en daar was hij veel bezig met zijn motor. Hij repareerde alles zelf als er iets aan mankeerde, maar hij knapte ook weer allerlei dingen op voor mensen die bij hem aanklopten voor  hulp. Hij bestelde technische boeken per post en zo bleef hij op de hoogte van allerlei ontwikkelingen op dat gebied. Ook andere onderwerpen hadden zijn belangstelling; zo bouwde hij een klein bibliotheekje op over techniek, hypnose, astrologie en andere zaken waar het doorsnee volk alleen datgene van wist wat door overleveringsverhalen verteld werd. Sientje was trots op Grardje omdat hij zoveel kennis vergaarde en ze moedigde hem ook steeds aan.

Bij Kivits hadden ze ook altijd wel een grammofoon die dikwijls in gebruik was en waar op de muziek werd gedanst. Vooral Sientje kon goed dansen en ze leerde dat ook haar kinderen. Veel oudere Deurnenaren hebben haar nog zien walsen samen met Grardje. Ze was al in de tachtig toen ze in de zweefmolen op Deurne kermis zat en waarna  ze nog enkele uren naar de danstent ging, die dicht bij het station was neergezet, om zich nog een paar uur op de dansvloer te begeven. Ze stond dan ook volop in de belangstelling bij de rest van de aanwezigen, maar ook kinderen die buiten de danstent stonden, probeerden een glimp van haar op te vangen. Ze was vriendelijk, maar kon scherp uit de hoek komen als het tot een woordenwisseling kwam. "Ik heb schijt aan de wereld"  en "Achter m 'n kont vergaat de wereld" zei ze, daarmee doelend op allerlei gewoonten en gebruiken van het volk waar ze zich niets van aantrok. Dit in tegenstelling met haar echtgenoot Frans. Die was altijd rustig en liet de dingen maar over zich heen gaan, zei Grardje. Grardje's vader stierf op 85-jarige leeftijd toen Grard met zijn ouders, nog maar korte tijd daarvoor, van de plaggenhut naar een 'huis' verhuisd waren en 4 dagen voordat Duitse troepen Nederland binnenvielen. Sientje overleed op 85- jarige leeftijd.

Antoon Coolen die, toen hij tien jaar was, met Sjef Pluim meeliep naar kerkdorpen in de gemeente Deurne als hij daar kranten moest bezorgen, had toen al een notitieblokje bij zich om aantekeningen te maken. Coolen kende de streek later dan ook door en door. Hij was al dikwijls langs de plaggenhutten gelopen maar ook langs de spoorsloot toen Sientje daarin met haar gezin een onderkomen had gevonden nadat er niets meer over was van de plaggenhut door een felle brand. Grardje fabriceerde in de spoorsloot met broers en vrienden een stellage met daaroverheen  een dekzeil en dat  werd tijdelijk ingericht als 'woonruimte'. De stokers van de stoomtreinen die voorbij tuften op de lijn Eindhoven-Venlo gooiden met regelmaat een paar scheppen kolen in de spoorsloot bij de familie zodat ze bij koude de zaak toch min of meer warm konden stoken. Later waren het ook hoofdzakelijk mensen van 'Het Spoor' die een nieuwe plaggenhut bouwden voor Sientje en de rest.
Antoon Coolen zou er in 1930 in zijn roman "Peelwerkers" over schrijven. Over Sientje, Grardje en de plaggenhutten. Sientje werd in de roman het "Vuil Leenke" genoemd en dat viel niet in goede aarde bij de familie zoals te begrijpen is. Maar ze vonden ook een aantal andere passages  in de roman op zijn zachtst gezegd beneden de waarheid. Hoe het ook zij, er zou wraak genomen worden en daarom kon Coolen rekenen op een flink pak slaag. Dat leek vrij eenvoudig, want Grard en zijn vrienden wisten precies waar Coolen altijd liep. Ze hebben Coolen, die wel een en ander vermoedde, maandenlang liggen opwachten, maar hij was in geen velden of wegen te bespeuren en zodoende kwam er van de aanvankelijke plannen om Coolen te pakken niets terecht.

Grardje werkte nooit harder dan noodzakelijk. Hij was tevreden met wat sober eten en een beetje geld voor motorbrandstof, de bioscoop natuurlijk en een borreltje citroenbrandewijn. Omdat hij kind noch kraai had om voor te zorgen deed hij het dan ook rustig aan met werken. Maar hij nam ook nogal eens 'onbetaald verlof', al was dat niet zo gebruikelijk in zijn tijd. Het verwijt van anderen dat hij nooit een harde werker is geweest deed hij af met een lach. "Ze zijn jaloers dat ik niet zo hard heb hoeven werken, want zelf hadden ze 'n hoop jong om voor te werken en moesten ze wel".
Vrijwel altijd werkte hij als 'los werkman', of bij de staatsmijnen in Heerlen en enige tijd bij de spoorwegen. Toen hij in Heerlen werkte, ging hij er met de fiets naar toe vanuit Deurne en verbleef dan door de week in een kosthuis. Hij verkende met zijn fiets na werktijd de hele omgeving. Heerlen was toen nog een klein plaatsje.
Grard Sientje was ook heel nieuwsgierig van aard. Behalve de kasten vol boeken die hij had, ging hij ook naar tentoonstellingen en manifestaties. Hij was een regelmatige bezoeker  van de jaarlijkse bijeenkomst in de Oude RAI in Amsterdam die georganiseerd werd door de toenmalige CPN die al sinds jaar en dag op zijn stem kon rekenen. Het was in Deurne een publiek geheim dat die ene stem op die partij van hem was. Toen ik eens mee ging naar dat evenement bleek bij onze binnenkomst daar dat er een bekende Afrikaanse dansgroep een voorstelling gaf. Toen hij de trommels hoorde wilde hij snel een plaatsje bemachtigen, maar alles was tot de nok toe vol. Maar hij was niet zo gauw uit het veld geslagen. Hij zette twee tafeltjes op elkaar met daarop  een stoel en klauterde naar boven. Zo kon hij toch nog een glimp opvangen van hetgeen zich op het podium afspeelde. Maar in de nok van de RAI was een plateau opgesteld waar tv-opnamen werden gemaakt en toen de cameraman Grardje in de gaten kreeg, die met zijn hoofd boven de tribunes uitkwam, werden de spots op hem gericht en hij schrok daar zo van dat hij hals over kop naar beneden kwam. Daar stonden allerlei panelen met schilderijen waarvan hij er een raakte en die omviel. Daardoor vielen ook weer ander panelen om. Hij ontkende ten stelligste dat de ravage door hem veroorzaakt was.

Op Helmond kermis nam hij plaats in een 'attractie' waarin een treintje met enorme snelheid ronddraafde. Hij vond het prachtig. Tevens bracht hij een bezoek aan de waarzegster, waarna hij, na door de gordijnen naar buiten gekropen te zijn, wist te melden dat ze het wel bij het rechte eind had gehad voor wat betreft de beschrijving die ze over hem had gegeven.
Grard aardde naar moeder Sientje en hij was daar ook trots op. Op hoge leeftijd ging ze nog in de zweefmolen zitten tijdens Deurne Kermis. Kwajongens gingen dan achter haar zitten en gaven het stoeltje van Sientje met de voeten een flinke zet. Zo vloog dan meters door de lucht en riep tegen de bengels "harder, harder jongens".

Na de bevrijding van Deurne werden er veel mensen opgepakt. Vooral degenen, die zich tijdens de bezetting nergens druk om hadden gemaakt, stonden voorop om mensen aan te wijzen die in de oorlog 'fout' waren geweest. Zo werden ook Sientje en Grard verzocht om zich naar een school in Deurne te begeven. Daar aangekomen werd Sientje (79 jaar) meteen weer naar huis gestuurd. Grardje moest met een groep mee naar Helmond en kon ook weer huiswaarts keren.

Buurten kon Grard en hij had jarenlang een vast adres in het Derp bij de familie Manders, even over de spoorlijn in Deurne. Zowat dagelijks kwam hij daar over de vloer; dronk er koppen koffie, at een boterham mee en schoof regelmatig aan voor de warme maaltijd. Iets wat hij zeer op prijs stelde. Er werd veel gesproken over wat er zich in Deurne en de rest van de wereld afspeelde. De discussies waren dikwijls hevig. Een enkele keer, als het weer te slecht was, liet hij zijn motor staan en liep dan gewoon de kilometers naar zijn buurtadres.

"De bedevaart naar Grard Sientje" schreef Ben Haveman in een paginagroot artikel in de Volkskrant over de massa's mensen die een bezoek brachten aan het stulpje van het manneke in de Peel.
Toen ik in 1976 een klein boekje uitgaf over het leven van Grard Sientje, was dat aanleiding voor Huub Mans om opnamen te gaan maken in en rond het huisje van Grard voor het programma van Gewest tot Gewest. De uitzending had tot gevolg dat duizenden mensen van heinde en verre, vooral op zaterdagen en zondagen uit verveling, nieuwsgierigheid of belangstelling er op uit trokken om een bezoek aan Grards woning aan de Pollenweg in Zeilberg te brengen. Van een enkeling kreeg hij een gulden in de hand gestopt en een paar nonnen brachten een grote schaal 'koude schotel' voor hem mee, die hij later weg kieperde omdat hij daar niet van hield. Trots liet hij eens een twee mark stuk zien dat hij van een Duitse tv-ploeg had gekregen.
Tot een aantal weken na de uitzending van het NOS-programma, vond hij al die belangstelling wel interessant. De wegen in de buurt van zijn huis aan de Pollenweg in Zeilberg stonden vol met auto's van bezoekers die eindelijk weer eens een object
gevonden hadden om te gaan bekijken. Er was geen plek in zijn huis waar het volk niet in doordrong. Het 'ach' en 'wee' klonk dan ook van alle kanten.
Overal zaten ze aan te frunniken en zodoende had Grard er op een gegeven moment genoeg van. Daarom werd er een soort afscherming bij de ingang van zijn huis  met daarop als extra maatregel een bord met "Verboden Toegang". Maar de bezoekers lieten zich daar niet door afschrikken. Als hij maar even van huis was, dan drong het 'publiek' toch weer binnen; sloten en deuren forcerend. Nadat een oppas de zaak in de gaten hield werd het langzamerhand rustiger en kon hij de draad van zijn 'normale' leven weer enigszins oppakken.

Het hondenprobleem. Van oudsher liepen er altijd een stel honden rond bij Grardje. Dat was ook altijd al zo geweest toen hij nog met zijn moeder samen woonde. Maar in 1973 werd dat ineens verstoord omdat er bij zijn woning gif was neergelegd en er een tiental van zijn honden aan stierf. Machteloos zag hij de een na de andere hond doodgaan. Na artikelen in kranten over die vergiftiging kreeg hij duizenden kaarten uit het land van mensen die met hem meeleefden en hem sterkte toewensten met het verlies. Maar als gevolg van die artikelen, kwamen mensen ook met honden naar hem toe om die bij hem achter te laten om zo het verlies wat te verzachten. Maar ook mensen die hun hond kwijt wilden of met vakantie gingen, kwamen hun hond dumpen bij Grardje. Een paar keer gebeurde het zelfs dat een hond met een touwtje aan een boom gebonden werd als hij niet thuis was. Het werden er veel te veel en hij kon het 'kennel' dan ook niet meer overzien. Op een gegeven moment was het aantal honden opgelopen tot boven de vijftig.
Hij had zich intussen ook nog ontfermd over vijf honden van een man die overleden was. Die man had toestemming van Grard en de gemeente
Deurne gekregen om zijn woonwagen op Grardjes grond te plaatsen, omdat er geen andere geschikte plaats gevonden kon worden. De wagen werd geplaatst op zo'n dertig meten afstand van Grards woninkje. Toen de man gestorven was, werd de woonwagen in brand gestoken en diens honden liepen over naar Grardje.
Dit alles bracht met zich mee, dat Grardje eigenlijk niet meer van huis kon vanwege de onderlinge vechtpartijen tussen al die honden. Bij de gemeente Deurne, eigenaar van de woning,  durfde hij niet aan te kloppen uit angst dat hij daar weg zou moeten. Het woord kluizenaar was nu terecht van toepassing op hem, want hij durfde amper nog van huis te gaan.

Hij kreeg een flinke dreun toen zijn lievelingsbroer Cornelis (Punt) stierf. Hij voelde zich meer en meer eenzamer worden.
 
Toen na een zogenaamde 'opknapbeurt' door de gemeente Deurne het dak van zijn huis   gerepareerd werd, regende het nog steeds binnen. Een groep mensen uit Deurne zorgde er uiteindelijk voor dat de metersgrote gaten in het dak op een behoorlijke manier gerepareerd werden. Tevens werd er een groot degelijk hekwerk rondom zijn huis geplaatst. Maar hij zou er niet lang meer van kunnen genieten.

Het einde. Toen een paar dagen voor zijn dood, buurman Toon Beijers met zijn auto weg wilde rijden, hoorde hij een soort gekreun in de buurt van een heg. Toen hij op onderzoek uit ging trof hij daar Grard aan die op 3 of 4 december 1978 door de een of andere beroerte getroffen was. Grards' huisarts werd gebeld en deze zou 's middags na zijn spreekuur komen kijken. Ik was op dat tijdstip niet thuis en kon pas na de middag naar Grardje toe, die onderuit gezakt op een stoel zat met één arm slap langs zijn lichaam bungelend. Even later kwam ook de huisarts. Op mijn vraag of hij Grard niet moest onderzoeken zei hij dat dat niet in Grards' huisje kon. Ik stelde toen voor dat ik hem dan wel naar het ziekenhuis zou brengen, want hij bleek al enkele dagen in bed gelegen te hebben en om nog langer te wachten vond ik niet nodig. De arts echter vond dat daarvoor een ziekenwagen moest komen. Ik vroeg aan Grard wat hij zelf wilde , waarop hij te kennen gaf dat hij het prettiger vond om met mij naar het ziekenhuis te gaan. Hij kon bijna niet praten. Nadat ik hem het ziekenhuis had binnengebracht, vertrok ik weer.
Bij het avondbezoek trof ik hem aan in een klein kamertje met vier niet leeggedronken koppen koffie. 's Nachts is hij overleden.

 

Een zekere Van den Elsen uit Walsberg, een van de mensen die het huisje van Grard hadden opgeknapt, ging regelmatig met warme melk en boterhammen naar de plek waar het huisje had gestaan en gaf de honden eten. Van den Elsen vroeg toestemming aan de politie om de honden te mogen vangen en het lukte hem om er twee van de vijf te vangen en af te leveren. Weken later liepen de anderen nog rond in de buurt.

Tijdens het afscheid van Grard liep de kerk in Zeilberg vol. Hoewel hij altijd wist te vertellen dat het na de dood definitief afgelopen was, kreeg hij toch een mooi plekje met een steen op het kerkhof.

De Grafrechten. Na zijn dood kwam familie van hem bijeen in Deurne om te bespreken hoe het verder moest. Er was nog een bedrag van een paar duizend gulden over. De familie maakte duidelijk geen belangstelling te hebben voor dat geld en er werd afgesproken dat er dan grafrechten voor vele jaren van zouden worden betaald. Peter Vink echter, maakte later het bedrag toch over aan de familie waardoor na 5 jaar bleek dat er maar voor een vijf jaar aan grafrechten betaald was. Koster Bronstijn uit Zeilberg belde op en deelde mee dat er voor de toekomst wederom rechten moesten worden betaald, aangezien anders het graf zou verdwijnen. Er werden toen, met succes, twee acties ondernomen, waardoor het graf weer voor enige tijd behouden kon worden.

Tij Kools.