Grard Sientje uit Deurne was geen onbekende.
Maar ook buiten Deurne hadden de meeste mensen van hem gehoord, want
Grardje was een vaste klant in de dansgelegenheden rondom Deurne als
daar tijdens de kermis een danstent geplaatst werd. Ook ging hij
vaak naar de bioscoop in Helmond en wekelijks naar de grote
zaterdag- markt in Helmond, waar velen vanuit de omliggende plaatsen
naar toe gingen, omdat deze markten er toen nog niet waren in de
dorpen. Maar Grardje was ook
een bijzondere verschijning, met zijn ruige uiterlijk, als hij
voorbij reed op een van zijn motoren, die herkenbaar waren aan het
typische geluid dat ze produceerden. Hij was ook bekend omdat hij
vroeger jarenlang in plaggenhutten ergens op de heide in Deurne
woonde met zijn geiten en honden. Ook werd hij, samen met zijn vader
en moeder genoemd in de roman "Peelwerkers" van de Deurnese
schrijver Antoon Coolen (van de roman verschenen laten nog zo'n 20
herdrukken).
Grardje
Kivits,
zoals hij officieel heette, werd op 29 maart 1893 geboren in het
jonge peeldorp Helenaveen, een van de kerkdorpen van de gemeente
Deurne in het Brabantse. De naam "Grard Sientje" kreeg hij van het
Deurnese volk omdat hij een zoon van Sientje was. Dit soort bijnamen
waren zeer gebruikelijk in die tijd. Het is puur toeval dat hij het
levenslicht zag in de veenkolonie Helenaveen.
Zijn grootvader, Jantje van Dongen, was schipper en woonde in Venlo
met zijn vrouw Grarda en twee kinderen, Sientje en Sjenske. Maar er
was één groot probleem, Jantje bleef niet van de drank af en Grarda
had daar op zekere dag meer dan genoeg van. Met haar twee kinderen
ging ze naar Helenaveen om daar in te trekken bij Andries en Jans
Meekers die familie van haar waren. In het peeldorp woonde trouwens
nog meer familie van haar. Jantje van Dongen wilde zich weer bij
zijn gezin voegen, maar dat feest ging pas door, nadat hij Grarda
gezworen had geen druppel meer te drinken.
Zoon Sjenske overleed op jeugdige leeftijd. Sientje groeide er, met
veel plezier en, als een zeer zelfstandig meisje op, temidden van de
ruige pioniers die aangetrokken werden door het veen. Sientje was
van niets en niemand bang. Eens duwde ze een onderwijzer in de
Helenavaart omdat hij een neefje van haar een pak rammel had
gegeven.
Toen Sientje volwassen was,
wilde ze verder het leven in met Frans Kivits die ze had leren
kennen in de Peel en die ook wel iets voor haar voelde. Frans Kivits
werkte toen hij negen jaar oud was al in de Peel, en twee jaar later
was hij al scheepskruier. Ze trouwden nog in het oude gemeentehuis
van Deurne. De eerste spruit die werd geboren was Grardje en die
werd naar zijn grootmoeder Grarda genoemd. Na nog enkele jaren in
Helenaveen gewoond te hebben, verhuisde het gezin voorgoed naar
Deurne.
Ze woonden daar de eerste jaren in
de Pannenschop; een stel aan elkaar gebouwde huisjes waar dertien
gezinnen hun onderkomen vonden. "Ik was een jaar of tien toen er een
grote brand uitbrak in de Pannenschop. Ik zat toen bij de fraters op
school. Op zekere dag, toen ik met Karel en Frans van de Ven van
school naar huis liep, kwamen we Bram Smeelen tegen en die riep naar
ons dat de Pannenschop in brand stond. We geloofden hem eerst niet,
want hij maakte wel eens meer grappen, maar toen we wat dichter bij
huis kwamen zagen we de rookpluimen al opstijgen. Frans van de Ven
zei tegen mij "'t Is krèk goe dè ellie hois in brand sté", maar een
week later was er brand bij Van de Ven zelf. We vonden tijdelijk
onderdak in een stal in de buurt".
Bij de familie Kivits,
die al enige tijd in die stal was ondergebracht, kwam op zekere dag
de oud- onderwijzer Hendrik Ouwerling langs. H. N. Ouwerling was een
oud- onderwijzer die op non-actief was gesteld en die de regionale
krant "De Zuidwillemsvaart" ging redigeren. In zijn artikelen en
vooral die van Peelschrijver Herman Maas hekelden ze in felle
artikelen de wantoestanden in de peelstreek. Ouwerling lag ook
jarenlang in de clinch met de fanatieke anti joodse pater Gerlachus
van den Elsen, naar wie in het Brabantse nog steeds verschillende
straten genoemd zijn en zelfs een museum. De bevolking kon dan ook
volop 'genieten' van de vele artikelen in de krant over de ruzie
tussen beide heren. Uiteindelijk was het Ouwerling die er voor
zorgde dat er voor de familie Kivits elders onderdak gevonden werd.
Grardje
bezocht de fraterschool
in Deurne en genoot daar drie jaar van het lager onderwijs terwijl
er in die tijd vijf klassen waren.
In die dagen had je drie standen in Deurne. Dat waren de peelwerkers,
de boeren en de burgers. Die drie groepen konden ' niet door één
deur' en er werd dan ook veel gevochten na schooltijd. "De fraters
brachten ons dan ook dikwijls weg tot het gehuchtje De Kulert, maar
als ze geen tijd hadden om ons weg te brengen, dan werd er stevig op
los geslagen". Als de school uit was, dan namen de kinderen stokken
mee uit het Postpaadje en daar werd hard mee geslagen en dikwijls
sloegen ze ook hun klompen stuk op een tegenstander.
Op
kermissen werd ook altijd gevochten.
Dat viel altijd wel op, want als er een grote groep mensen in een
cirkel stond dan was daar een kermisman te zien met een aapje of
ander dier dat zijn kunstjes moest doen, of er was een vechtpartij.
Ook in cafés werd regelmatig gevochten. In de peelstreek lieten
nogal was mensen het leven door de vele vechtpartijen die er waren.
Rond de eeuwwisseling van de vorige eeuw werd er veel met messen
gevochten en dat was meestal een gevolg van het drankmisbruik.
Dat Grardje later maar met één oog kon zien had niets van doen met
een vechtpartij, maar het kwam door een metaalsplinter die in
vroeger jaren in zijn oog terecht was gekomen en om voor zo'n
'kleinigheid' naar de dokter te gaan vond hij toen niet nodig.
Na drie
jaar hield Grardje de school dus voor gezien
en Sientje was het daar wel mee eens. Want ze vond het fijn om
Grardje bij zich te hebben als ze, met de geiten en wat hondjes,
urenlang de Peel in trok.
In de tijd dat ze in plaggenhutten woonden liepen de geiten en het
varken meestal los rond de plaggenhut. Op een roep van Sientje kwam
meteen het varken aangeknord, zo vertrouwd ging Sientje met dieren
om. Meestal liepen er bij Kivits een stuk of acht hondjes rond en
het gebeurde maar zelden dat Sientje zonder honden van huis ging.
Als ze een sanitaire boodschap moest doen, dan zag je haar ergens in
het koren verdwijnen met de hondjes achter haar aan. Sientje was
meestal een zeer opgewekt moederke.
Toen Grard zijn communie deed
lootte hij een jongetje van de burgerlijke stand. Dat loten was
toen gebruikelijk en het hield in dat hij bij die jongen thuis op
bezoek zou gaan en het andere jongetje bij hem thuis. Maar de
fraters vonden de twee niet goed bij elkaar passen en daarom werd
Grardje snel aan een ander jongetje gekoppeld.
In de
jaren zeventig
vertelde hij me eens dat de mensen die in de tachtig waren, bijna
allemaal hun vrouw vroeger in hun eigen buurt moesten zoeken, want
als je met iemand uit een andere buurt ging vrijen, "dan werd je op
je sodemieter geslagen. Zo ging dat vroeger hier. Als je vroeger
verkering kreeg dan kreeg je een soort keuring door de
geestelijkheid en de buurt. Als die er iets op tegen hadden, dan was
het afgelopen met de verkering of je had geen leven meer. Je mocht
thuis nog bijna niet bij je meisje gaan zitten en je mocht ook maar
zelden samen naar de kermis en voordat het donker was moest je weer
thuis zijn. Er moesten vroeger trouwens ook veel paartjes trouwen.
Dat was precies hetzelfde als nu, maar alles gebeurde wel veel
schijnheiliger. Sommigen waren zo achterlijk, dat ze dachten dat een
meisje zwanger kon worden van een kusje. Maar die in de stad
werkten, wisten wel beter. Die werden wel op de hoogte gebracht van
de seks. Als vroeger een meisje zwanger raakte ging ze dat
natuurlijk biechten, want iedereen was bang van doodzonden en de
hel. Zo was de pastoor van alles op de hoogte en dat was dan ook wel
te merken tijdens de huwelijksmis. Het meisje mocht dan niet bij het
altaar komen en zo wist iedereen hoe de vork aan de steel zat. Pas na de oorlog van
1914-1918 werd het iets beter, omdat niet iedereen met zijn 'zonden'
naar de pastoor liep. Het is ook nog een tijd zo geweest dat de
jongen, waarvan het meisje in verwachting was, niet met haar hoefde
te trouwen en ook geen andere verplichtingen had naar het meisje.
Zo'n meisje zat dan alleen met de ellende . Ze kreeg geen enkele
ondersteuning en werd ook nog eens door iedereen met de vinger
nagewezen. De
mensen
hadden vroeger ook veel meer kinderen dan tegenwoordig. Nu hebben ze
meer verstand gekregen.
Als je vroeger een jaar getrouwd was en nog geen kind had, dan stond
de pastoor zo op de stoep om te vragen wat er aan mankeerde. Ook
kwamen ze wel als het lange tijd 'maar' bij een of twee kinderen
bleef. Veel kinderen was een zegen, vertelde hij dan, maar dat de
mensen verrekte van armoede, daar werd niet over gesproken. De
gewone man, die veel kinderen had, was dan ook heel gewillig" en
daar waren ze volgens Grard op uit. Van staken voor beter loon of
werkomstandigheden kwam dan ook maar weinig terecht.
De plaggenhutten.
Na wat omzwervingen, zoals het wonen
in een voormalige ziekenbarak, kreeg het gezin een plaggenhut
toegewezen in Deurne/Zeilberg. Ook het echtpaar Moes kreeg onderdak
in een plaggenhut en zij werden de buren van het gezin Kivits.
Olieman Toon Engelen kwam met regelmaat in de plaggenhutten om er
olie, en speciaal voor Grardje gasolie, te bezorgen voor de
olielampen. "Ze woonden daar als een god in Frankrijk" zei hij
later. Grardje zelf vond de periode dat ze in plaggenhutten woonden,
de fijnste in zijn leven. Hij bouwde een paar werkruimtes bij de
plaggenhut en daar was hij veel bezig met zijn motor. Hij repareerde
alles zelf als er iets aan mankeerde, maar hij knapte ook weer
allerlei dingen op voor mensen die bij hem aanklopten voor hulp.
Hij bestelde technische boeken per post en zo bleef hij op de hoogte
van allerlei ontwikkelingen op dat gebied. Ook andere onderwerpen
hadden zijn belangstelling; zo bouwde hij een klein bibliotheekje op
over techniek, hypnose, astrologie en andere zaken waar het doorsnee
volk alleen datgene van wist wat door overleveringsverhalen verteld
werd. Sientje was trots op Grardje omdat hij zoveel kennis vergaarde
en ze moedigde hem ook steeds aan.
Bij
Kivits hadden ze ook altijd wel een grammofoon
die dikwijls in gebruik was en waar op de muziek werd gedanst.
Vooral Sientje kon goed dansen en ze leerde dat ook haar kinderen.
Veel oudere Deurnenaren hebben haar nog zien walsen samen met
Grardje. Ze was al in de tachtig toen ze in de zweefmolen op Deurne
kermis zat en waarna ze nog enkele uren naar de danstent ging, die
dicht bij het station was neergezet, om zich nog een paar uur op de
dansvloer te begeven. Ze stond dan ook volop in de belangstelling
bij de rest van de aanwezigen, maar ook kinderen die buiten de
danstent stonden, probeerden een glimp van haar op te vangen. Ze was
vriendelijk, maar kon scherp uit de hoek komen als het tot een
woordenwisseling kwam. "Ik heb schijt aan de wereld" en "Achter m
'n kont vergaat de wereld" zei ze, daarmee doelend op allerlei
gewoonten en gebruiken van het volk waar ze zich niets van aantrok.
Dit in tegenstelling met haar echtgenoot Frans. Die was altijd
rustig en liet de dingen maar over zich heen gaan, zei Grardje.
Grardje's vader stierf op 85-jarige leeftijd toen Grard met zijn
ouders, nog maar korte tijd daarvoor, van de plaggenhut naar een
'huis' verhuisd waren en 4 dagen voordat Duitse troepen Nederland
binnenvielen. Sientje overleed op 85- jarige leeftijd.
Antoon Coolen
die, toen hij tien jaar was, met Sjef Pluim meeliep naar kerkdorpen
in de gemeente Deurne als hij daar kranten moest bezorgen, had toen
al een notitieblokje bij zich om aantekeningen te maken. Coolen
kende de streek later dan ook door en door. Hij was al dikwijls
langs de plaggenhutten gelopen maar ook langs de spoorsloot toen
Sientje daarin met haar gezin een onderkomen had gevonden nadat er
niets meer over was van de plaggenhut door een felle brand. Grardje
fabriceerde in de spoorsloot met broers en vrienden een stellage met
daaroverheen een dekzeil en dat werd tijdelijk ingericht als
'woonruimte'. De stokers van de stoomtreinen die voorbij tuften op
de lijn Eindhoven-Venlo gooiden met regelmaat een paar scheppen
kolen in de spoorsloot bij de familie zodat ze bij koude de zaak
toch min of meer warm konden stoken. Later waren het ook
hoofdzakelijk mensen van 'Het Spoor' die een nieuwe plaggenhut
bouwden voor Sientje en de rest.
Antoon Coolen zou er in 1930 in zijn roman "Peelwerkers" over
schrijven. Over Sientje, Grardje en de plaggenhutten. Sientje werd
in de roman het "Vuil Leenke" genoemd en dat viel niet in goede
aarde bij de familie zoals te begrijpen is. Maar ze vonden ook een aantal andere
passages in de roman op zijn zachtst gezegd beneden de waarheid.
Hoe het ook zij, er zou wraak genomen worden en daarom kon Coolen
rekenen op een flink pak slaag. Dat leek vrij eenvoudig, want Grard
en zijn vrienden wisten precies waar Coolen altijd liep. Ze hebben
Coolen, die wel een en ander vermoedde, maandenlang liggen
opwachten, maar hij was in geen velden of wegen te bespeuren en
zodoende kwam er van de aanvankelijke plannen om Coolen te pakken
niets terecht.
Grardje werkte nooit harder dan
noodzakelijk. Hij was
tevreden met wat sober eten en een beetje geld voor motorbrandstof,
de bioscoop natuurlijk en een borreltje citroenbrandewijn. Omdat hij
kind noch kraai had om voor te zorgen deed hij het dan ook rustig
aan met werken. Maar hij nam ook nogal eens 'onbetaald verlof', al
was dat niet zo gebruikelijk in zijn tijd. Het verwijt van anderen
dat hij nooit een harde werker is geweest deed hij af met een lach.
"Ze zijn jaloers dat ik niet zo hard heb hoeven werken, want zelf
hadden ze 'n hoop jong om voor te werken en moesten ze wel".
Vrijwel altijd werkte hij als 'los werkman', of bij de staatsmijnen
in Heerlen en enige tijd bij de spoorwegen. Toen hij in Heerlen
werkte, ging hij er met de fiets naar toe vanuit Deurne en verbleef
dan door de week in een kosthuis. Hij verkende met zijn fiets na
werktijd de hele omgeving. Heerlen was toen nog een klein plaatsje.
Grard Sientje was ook heel
nieuwsgierig van aard.
Behalve de kasten vol boeken die hij had, ging hij ook naar
tentoonstellingen en manifestaties. Hij was een regelmatige
bezoeker van de jaarlijkse bijeenkomst in de Oude RAI in Amsterdam
die georganiseerd werd door de toenmalige CPN die al sinds jaar en
dag op zijn stem kon rekenen. Het was in Deurne een publiek geheim
dat die ene stem op die partij van hem was. Toen ik eens mee ging
naar dat evenement bleek bij onze binnenkomst daar dat er een
bekende Afrikaanse dansgroep een voorstelling gaf. Toen hij de
trommels hoorde wilde hij snel een plaatsje bemachtigen, maar alles
was tot de nok toe vol. Maar hij was niet zo gauw uit het veld
geslagen. Hij zette twee tafeltjes op elkaar met daarop een stoel
en klauterde naar boven. Zo kon hij toch nog een glimp opvangen van
hetgeen zich op het podium afspeelde. Maar in de nok van de RAI was
een plateau opgesteld waar tv-opnamen werden gemaakt en toen de
cameraman Grardje in de gaten kreeg, die met zijn hoofd boven de
tribunes uitkwam, werden de spots op hem gericht en hij schrok daar
zo van dat hij hals over kop naar beneden kwam. Daar stonden
allerlei panelen met schilderijen waarvan hij er een
raakte en die omviel. Daardoor vielen ook weer ander panelen om. Hij
ontkende ten stelligste dat de ravage door hem veroorzaakt was.
Op
Helmond kermis
nam hij plaats in een 'attractie' waarin een treintje met enorme
snelheid ronddraafde. Hij vond het prachtig. Tevens bracht hij een
bezoek aan de waarzegster, waarna hij, na door de gordijnen naar
buiten gekropen te zijn, wist te melden dat ze het wel bij het
rechte eind had gehad voor wat betreft de beschrijving die ze over
hem had gegeven.
Grard aardde naar moeder Sientje en hij was daar ook trots op. Op
hoge leeftijd ging ze nog in de zweefmolen zitten tijdens Deurne
Kermis. Kwajongens gingen dan achter haar zitten en gaven het
stoeltje van Sientje met de voeten een flinke zet. Zo vloog dan
meters door de lucht en riep tegen de bengels "harder, harder
jongens".
Na de
bevrijding van Deurne
werden er veel mensen opgepakt. Vooral degenen, die zich tijdens de
bezetting nergens druk om hadden gemaakt, stonden voorop om mensen
aan te wijzen die in de oorlog 'fout' waren geweest. Zo werden ook
Sientje en Grard verzocht om zich naar een school in Deurne te
begeven. Daar aangekomen werd Sientje (79 jaar) meteen weer naar
huis gestuurd. Grardje moest met een groep mee naar Helmond en kon
ook weer huiswaarts keren.
Buurten
kon Grard
en hij had jarenlang een vast adres in het Derp bij de familie
Manders, even over de spoorlijn in Deurne. Zowat dagelijks kwam hij
daar over de vloer; dronk er koppen koffie, at een boterham mee en
schoof regelmatig aan voor de warme maaltijd. Iets wat hij zeer op
prijs stelde. Er werd veel gesproken over wat er zich in Deurne en
de rest van de wereld afspeelde. De discussies waren dikwijls hevig.
Een enkele keer, als het weer te slecht was, liet hij zijn motor
staan en liep dan gewoon de kilometers naar zijn buurtadres.
"De
bedevaart naar Grard Sientje"
schreef Ben Haveman in een paginagroot artikel in de Volkskrant over
de massa's mensen die een bezoek brachten aan het stulpje van het
manneke in de Peel.
Toen ik in 1976 een klein boekje uitgaf over het leven van Grard
Sientje, was dat aanleiding voor Huub Mans om opnamen te gaan maken
in en rond het huisje van Grard voor het programma van Gewest tot
Gewest. De uitzending had tot gevolg dat duizenden mensen van heinde
en verre, vooral op zaterdagen en zondagen uit verveling,
nieuwsgierigheid of belangstelling er op uit trokken om een bezoek
aan Grards woning aan de Pollenweg in Zeilberg te brengen. Van een
enkeling kreeg hij een gulden in de hand gestopt en een paar nonnen
brachten een grote schaal 'koude schotel' voor hem mee, die hij
later weg kieperde omdat hij daar niet van hield. Trots liet hij
eens een twee mark stuk zien dat hij van een Duitse tv-ploeg had
gekregen.
Tot een aantal weken na de uitzending van het NOS-programma, vond
hij al die belangstelling wel interessant. De wegen in de buurt van
zijn huis aan de Pollenweg in Zeilberg stonden vol met auto's van
bezoekers die eindelijk weer eens een object
gevonden hadden om te gaan
bekijken. Er was geen plek in zijn huis waar het volk niet in
doordrong. Het 'ach' en 'wee' klonk dan ook van alle kanten.
Overal zaten ze aan te frunniken en zodoende had Grard er op een
gegeven moment genoeg van. Daarom werd er een soort afscherming bij
de ingang van zijn huis met daarop als extra maatregel een bord met
"Verboden Toegang". Maar de bezoekers lieten zich daar niet door
afschrikken. Als hij maar even van huis was, dan drong het 'publiek'
toch weer binnen; sloten en deuren forcerend. Nadat een oppas de
zaak in de gaten hield werd het langzamerhand rustiger en kon hij de
draad van zijn 'normale' leven weer enigszins oppakken.
Het
hondenprobleem.
Van
oudsher liepen er altijd een stel honden rond bij Grardje. Dat was
ook altijd al zo geweest toen hij nog met zijn moeder samen woonde.
Maar in 1973 werd dat ineens verstoord omdat er bij zijn woning gif
was neergelegd en er een tiental van zijn honden aan stierf.
Machteloos zag hij de een na de andere hond doodgaan. Na artikelen
in kranten over die vergiftiging kreeg hij duizenden kaarten uit het
land van mensen die met hem meeleefden en hem sterkte toewensten met
het verlies. Maar als gevolg van die artikelen, kwamen mensen ook
met honden naar hem toe om die bij hem achter te laten om zo het
verlies wat te verzachten. Maar ook mensen die hun hond kwijt wilden
of met vakantie gingen, kwamen hun hond dumpen bij Grardje. Een paar
keer gebeurde het zelfs dat een hond met een touwtje aan een boom
gebonden werd als hij niet thuis was. Het werden er veel te veel en
hij kon het 'kennel' dan ook niet meer overzien. Op een gegeven
moment was het aantal honden opgelopen tot boven de vijftig.
Hij had zich intussen ook nog ontfermd over vijf honden van een man
die overleden was. Die man had toestemming van Grard en de gemeente
Deurne gekregen om zijn woonwagen op
Grardjes grond te plaatsen, omdat er geen andere geschikte plaats
gevonden kon worden. De wagen werd geplaatst op zo'n dertig meten
afstand van Grards woninkje. Toen de man gestorven was, werd de
woonwagen in brand gestoken en diens honden liepen over naar Grardje.
Dit alles bracht met zich mee, dat Grardje eigenlijk niet meer van
huis kon vanwege de onderlinge vechtpartijen tussen al die honden.
Bij de gemeente Deurne, eigenaar van de woning, durfde hij niet aan
te kloppen uit angst dat hij daar weg zou moeten. Het woord
kluizenaar was nu terecht van toepassing op hem, want hij durfde
amper nog van huis te gaan.
Hij kreeg een flinke dreun
toen zijn lievelingsbroer Cornelis (Punt) stierf. Hij voelde zich
meer en meer eenzamer worden.
Toen na een zogenaamde 'opknapbeurt' door de gemeente Deurne het dak
van zijn huis gerepareerd werd, regende het nog steeds
binnen. Een groep mensen uit Deurne zorgde er uiteindelijk voor dat
de metersgrote gaten in het dak op een behoorlijke manier
gerepareerd werden. Tevens werd er een groot degelijk hekwerk rondom
zijn huis geplaatst. Maar hij zou er niet lang meer van kunnen
genieten.
Het
einde.
Toen
een paar dagen voor zijn dood, buurman Toon Beijers met zijn auto
weg wilde rijden, hoorde hij een soort gekreun in de buurt van een
heg. Toen hij op onderzoek uit ging trof hij daar Grard aan die op 3
of 4 december 1978 door de een of andere beroerte getroffen was.
Grards' huisarts werd gebeld en deze zou 's middags na zijn
spreekuur komen kijken. Ik was op dat tijdstip niet thuis en kon pas
na de middag naar Grardje toe, die onderuit gezakt op een stoel zat
met één arm slap langs zijn lichaam bungelend. Even later kwam ook
de huisarts. Op mijn vraag of hij Grard niet moest onderzoeken zei
hij dat dat niet in Grards' huisje kon. Ik stelde toen voor dat ik
hem dan wel naar het ziekenhuis zou brengen, want hij bleek al
enkele dagen in bed gelegen te hebben en om nog langer te wachten
vond ik niet nodig. De arts echter vond dat daarvoor een ziekenwagen
moest komen. Ik vroeg aan Grard wat hij zelf wilde , waarop hij te
kennen gaf dat hij het prettiger vond om met mij naar het ziekenhuis
te gaan. Hij kon bijna niet praten. Nadat ik hem het ziekenhuis had
binnengebracht, vertrok ik weer.
Bij het avondbezoek trof ik hem aan in een klein kamertje met vier
niet leeggedronken koppen koffie. 's Nachts is hij overleden.
Een
zekere Van den Elsen uit Walsberg,
een van de mensen die het huisje van Grard hadden opgeknapt, ging
regelmatig met warme melk en boterhammen naar de plek waar het
huisje had gestaan en gaf de honden eten. Van den Elsen vroeg
toestemming aan de politie om de honden te mogen vangen en het lukte
hem om er twee van de vijf te vangen en af te leveren. Weken later
liepen de anderen nog rond in de buurt.
Tijdens
het afscheid van Grard
liep de kerk in Zeilberg vol. Hoewel hij altijd wist te vertellen
dat het na de dood definitief afgelopen was, kreeg hij toch een mooi
plekje met een steen op het kerkhof.
De
Grafrechten.
Na zijn dood kwam familie van hem bijeen in Deurne om te bespreken
hoe het verder moest. Er was nog een bedrag van een paar duizend
gulden over. De familie maakte duidelijk geen belangstelling te
hebben voor dat geld en er werd afgesproken dat er dan grafrechten
voor vele jaren van zouden worden betaald. Peter Vink echter, maakte
later het bedrag toch over aan de familie waardoor na 5 jaar bleek
dat er maar voor een vijf jaar aan grafrechten betaald was. Koster
Bronstijn uit Zeilberg belde op en deelde mee dat er voor de
toekomst wederom rechten moesten worden betaald, aangezien anders
het graf zou verdwijnen. Er werden toen, met succes, twee acties
ondernomen, waardoor het graf weer voor enige tijd behouden kon
worden.
Tij Kools.
|